Toen Sophie de volgende ochtend de deur van de gîte achter zich dichttrok, arriveerde Jules net met het ontbijt.
“Laat me raden”, zei hij met een bezorgde blik. “Jij wilt naar de ruïne van Château de Lumière?”
“De tamtam heeft zijn werk goed gedaan”, bevestigde Sophie. ‘Ja, ik wil met eigen ogen zien wat er nog rest van het oude kasteel.”
“Weinig. Je zult de beelden wel gezien hebben op het internet. Er resten nog wat muren en onderaardse gangen, maar de volledige site is afgesloten met een hekwerk. Ik begrijp eigenlijk niet waarom mensen een hoop oude stenen willen zien en door bouwvallige gangen willen dwalen.”
“Geschiedenis was niet je favoriete vak?”, reageerde Sophie gevat. “Die oude bakstenen vertellen vaak een heel verhaal.”
“Nou, ik kan je in elk geval vertellen dat de weg naar het château momenteel volledig is overwoekerd en vol losse stenen ligt. Let goed op waar je je voeten zet, want een valpartij is snel gebeurd. En zorg er ook voor dat je genoeg te drinken meeneemt; het wordt een warme dag.”
Sophie apprecieerde zijn bezorgdheid, maar werd er tegelijkertijd wat kregelig van. Ze kon haar eigen boontjes wel doppen.
“Dat is dan ook de reden waarom ik zo vroeg op pad ben”, wuifde ze zijn goede raad weg. “Bedankt voor het advies, nu moet ik gaan.”
—
De eerste kilometers gingen vlot; een rustig pad door de wijngaarden met een prachtig uitzicht op het omliggende landschap. De geur van druiven en lavendel vulde de lucht en Sophie ademde heel bewust een paar keer in en uit om ten volle te genieten van de zuiderse sfeer. Naarmate ze dichter bij de plek kwam waar ooit het kasteel stond, werd het pad zoals voorspeld moeilijker begaanbaar.
Sophie baande zich een weg door dichte struiken en omgevallen bomen. Bij elke stap voelde ze de losse stenen onder haar voeten verschuiven. Op de koop toe begon de hitte zijn tol te eisen, ondanks het feit dat ze regelmatig dronk. Ze realiseerde zich dat ze een petje had moeten meenemen en dat haar schoenen niet voorzien waren op off-road tochten.
Halverwege de berg volgde een steile helling, bedekt met losse stenen en overvloedige begroeiing. Vastberaden begon ze aan de klim, haar ogen gefocust op de grond. Haar handen grepen naar stenen en takken voor steun en al snel ze voelde de zweetdruppels langs haar gezicht rollen. Haar ademhaling werd zwaarder naarmate ze hoger kwam en elke stap was een nieuwe uitdaging.
Plots ritselde er iets over de grond. Sophie herinnerde zich in een flits dat ze iets gelezen had over slangen en panikeerde. Ze voelde haar voet wegglijden over een losse steen en een scherpe pijn schoot door haar enkel. Sophie hapte naar adem en kreunde. Ze verloor haar evenwicht, viel naar voren en landde met een bons tussen de struiken.
“Merde!”
Sophie probeerde op te staan, maar de pijn was te hevig. Terwijl haar enkel snel opzwol, voelde ze een mengeling van frustratie en angst. Waarom was ze in haar eentje op pad gegaan? En waarom was ze in vredesnaam alleen op vakantie vertrokken? Als Floris hier was geweest, had hij haar kunnen helpen. Als Floris hier was geweest, zou ze niet eens gevallen zijn! Toen schudde ze het hoofd en gaf ze zichzelf een standje. Als Floris hier was geweest, had er moderne architectuur op het programma gestaan en zou ze nooit van de juwelen van Isabelle de Montblanc hebben gehoord.
Sophie deed een nieuwe poging om overeind te komen en moest met tegenzin vaststellen dat ze niet alleen verder kon. En dus belde ze Jules.
Anderhalf uur later leverde Sophies redder in nood haar af bij Monsieur Chenay, de vaste huisarts van de familie Laurent. Die stelde Sophie meteen gerust: “Het ziet er naar uit dat het een verzwikking is en geen breuk. Je moet een paar dagen rust nemen en je voet zoveel mogelijk omhooghouden. Begin volgende week kan je proberen om korte afstanden te wandelen. En daarna moet je vooral zelf voelen wat kan en wat niet.”
Ondanks het relatief goede nieuws reageerde Sophie beteuterd. Daar zat ze dan, met een ingepakte voet. Ze had niet eens de ruïne gezien. Jules merkte haar trieste stemming op en legde troostend zijn hand op haar schouder.
“Zullen we morgen samen picknicken? Ik ken een leuk plekje bij het water waar we naartoe kunnen rijden. En wanneer je voet volgend weekend beter is, ga ik met je mee naar de ruïne. Als ik het me goed herinner, is er nog een tweede toegangsweg, langs de andere kant van de berg. Wat denk je?”
Sophie glimlachte zwakjes. "Geduld is niet mijn sterkste kant, maar er zit niets anders op. En ja, ik ga graag met je picknicken morgen."